Blog

DR Congo: seksueel geweld is big business

Seksueel geweld is big business

Seksueel geweld is een van de gruwelijkste facetten van de oorlog in Oost-Congo. Het is ook een van de meest gemediatiseerde en lucratieve. Een verhaal van creatieve cijfers, valse slachtoffers en opportunistische hulp. “Verkrachtingsslachtoffers worden gereduceerd tot handelswaar.” (Verschenen in Elsevier en Knack, 30/4/2014)

Jan De Deken

“De wereld heeft naar onze kreet om hulp geluisterd. Tientallen miljoenen dollars stroomden toe. Alleen is dat geld de Congolese vrouwen nooit ten goede gekomen.” Aan het woord is Justine Masika Bihamba. Ze is directrice van Synergie des Femmes pour les Victimes de Violences Sexuelles (SFVS), een koepel van 35 mensenrechtenorganisaties in Noord-Kivu. Masika strijdt al veertien jaar voor vrouwenrechten in Oost-Congo. In 2008 kreeg ze daarvoor de Mensenrechtentulp van de Nederlandse overheid.

“De miljoenen komen met mensen die dat geld spenderen”, legt Masika uit. “Ze krijgen risicopremies, verblijven in hotels en hebben meerdere jeeps nodig, waar wij bij de lokale bevolking logeren en meereizen met de hulpgoederen. Wij bereiken betere resultaten met een fractie van hun budget. Maar probeer maar eens een chauffeur te overtuigen om voor ons te werken als hij bij die organisaties veel meer kan verdienen.”

In het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC) strijden regimes en rebellengroepen al haast twee decennia om grondstoffen en levensruimte. Seksueel geweld is daarbij een veelgebruikt oorlogswapen om gemeenschappen te terroriseren. Aanvankelijk werd de problematiek genegeerd, maar wanneer rond 2002 huiveringwekkende getuigenissen van met geweerkolven verkrachte meisjes de wereld rondgingen, zakten internationale ngo’s massaal af naar het bloedende hart van Afrika. Het medicijn dat ze aanboden kwam zonder bijsluiter, maar met hardnekkige bijwerkingen. “Sinds de VN-organisaties en ngo’s Goma (de provinciehoofdstad van Noord-Kivu, red.) hebben overgenomen, zijn de prijzen van huizen, transport en andere logistieke noden exponentieel gestegen. Lokale ngo’s met kleine budgetten worden weggedrukt”, zegt Masika.

In het in 2012 gepubliceerd rapport ‘Fond de commerce? Sexual violence assistance in the Democratic Republic of Congo’ argumenteren de Nederlandse onderzoeksters Nynke Douma en prof. Dorothea Hilhorst van de Wageningen Universiteit hoe donoren buitenproportioneel veel middelen besteden aan seksueel geweld: net iets minder dan aan algemene gezondheidszorg, en opmerkelijk meer dan aan onderwijs. Wanneer toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton in 2009 verkrachte vrouwen ontmoette in Goma, beloofde ze hen prompt 17 miljoen dollar Amerikaans ontwikkelingsgeld.

“Door die grote budgetten vallen organisaties haast over elkaar heen om programma’s te ontwikkelen rond seksueel geweld. Ten tijde van het onderzoek waren er naar schatting 300 à 400, waarvan vele hun ontstaansrecht aan deze thematiek ontlenen”, zegt Douma, die erbij vermeldt dat door een gebrek aan coördinatie het erg moeilijk is om het aantal organisaties en de totale budgetten in exacte cijfers te gieten.

Ook het aantal slachtoffers van seksueel geweld is voer voor speculatie. Ngo’s op het terrein presenteren uiteenlopend cijfermateriaal op basis van eigen schattingen. De VN houdt het op minstens 200.000 vrouwen en meisjes in de DRC sinds 1998.  Door het maatschappelijk taboe – verkrachte vrouwen worden vaak door hun echtgenoot en de gemeenschap verstoten – gaan organisaties ervan uit dat de slachtoffers die zich melden slechts een fractie zijn van het totaal.

“Anderzijds vraagt een slachtoffer vaak hulp bij verschillende organisaties, waardoor ze meerdere keren in de statistieken wordt opgenomen”, zegt Masika. “Sommige ngo’s proberen zoveel mogelijk slachtoffers binnen te halen. Ze moeten indrukwekkende cijfers kunnen presenteren aan de donateurs om hun fondsen te verantwoorden. Er zijn ngo’s die hun statistieken bewust overdrijven.”

“Enkele organisaties binnen onze eigen koepel gaven tot drie keer meer slachtoffers op om financiering los te weken. We hebben een kader gecreëerd om dat te ontmoedigen”, zegt Gisèle Nabozi Balegamire. Tot vorig jaar was ze directrice van de koepelorganisatie voor vrouwenrechten CAFCO. Nu is ze minister van Justitie en Mensenrechten in de provinciale regering van Zuid-Kivu. “Er is sterke onderlinge concurrentie. “Jij hebt mijn verkrachte vrouwen gepikt!” zeggen ze dan. Sommige van die organisaties hebben niet eens de juiste competenties om met verkrachtingsslachtoffers om te gaan”, zegt Nabozi.

“Verkrachtingshoofdstad van de wereld”

Ook in het dorpje Minova zijn de ngo’s toegestroomd. In 2012 kreeg Minova wereldwijde aandacht wanneer op enkele dagen minstens 76 vrouwen en meisjes verkracht werden door Congolese militairen. Eén van de ngo’s is CAMPS, dat onlangs een nieuwe vestiging opende in het dorp. Zoals wel meer organisaties biedt CAMPS aan verkrachtingsslachtoffers een totaalpakket van medische hulp, psychosociale begeleiding, sensibilisering en economische steun. “Wij zijn de enige ngo die de juiste expertise in huis heeft. De andere organisaties in Minova weten dat ook. De slachtoffers die er erg aan toe zijn sturen ze naar ons”, zegt directeur Masirika. “Daar klopt niets van”, reageert een medewerker van de ngo Fondation Solidarité des Hommes (FSH) verontwaardigd. “Integendeel zelfs, CAMPS doet regelmatig beroep op ónze diensten.”

Seksueel geweld werd big business. “Een slachtoffer wordt nu drie keer verkracht”, fulmineert Onesphore Sematumba van het gerespecteerde Pole-onderzoeksinstituut in Goma. “Eerst door haar aanrander. Dan door de gemeenschap die het slachtoffer stigmatiseert of verstoot. En een derde keer door hulpverleners die geld uit haar proberen slaan. Dat laatste is nog het ergst. Verkrachte vrouwen worden gereduceerd tot handelswaar.” Sematumba wordt naar eigen zeggen ziek van sommige praktijken. “Als ze net geen slachtoffers hebben om aan donateurs of journalisten te tonen, betalen sommige ngo’s een consultant om vrouwen te zoeken die een valse getuigenis willen afleggen.”

Zowel lokale als internationale partners treffen schuld, zegt Masika. “Vaak creëert een internationale organisatie hier een eigen lokale ngo. Er is ook het systeem ‘opération retour’: Ik geef jou financiering, en jij geeft mij vijftien of twintig procent terug. Dat is uiteraard onaanvaardbaar. Sinds kort geven we die organisaties aan bij de lokale overheid met de vraag om stappen te ondernemen.” Net zoals alle andere geïnterviewden wil Masika geen namen noemen. In een regio waar straffeloosheid en chaos heerst, heeft niemand nog meer vijanden nodig.

Wanneer de Congolese verkrachtingen de wereldbühne haalden, bombardeerde een VN-bons Oost-Congo tot “verkrachtingshoofdstad van de wereld”. De weinig flatterende titel werd sindsdien ontelbare keren geciteerd. “De Congolese vrouw werd tot verkrachtingsslachtoffer gereduceerd”, zegt Sematumba. “Terwijl de Congolese vrouw een sterke, hardwerkende vrouw is, die haar gezin, de gemeenschap en de economie draaiende houdt. Ze wordt enorm in haar waarde gedegradeerd.”

De consequenties van het gelijkheidsteken in ‘Congolese vrouw = verkrachte vrouw’ zijn zwaarder dan wat reputatieschade. “Verkrachtingsslachtoffers, patiënten met bepaalde gynaecologische aandoeningen, patiënten met HIV en ondervoede kinderen betalen hun behandeling niet. Alle andere wel”, zegt dokter Denis Mukwege van het wereldberoemde Panzi-ziekenhuis in Bukavu. De door de internationale media grootgemaakte Mukwege wordt voor zijn werk met slachtoffers van seksueel geweld genoemd als Nobelprijskandidaat. Zijn ziekenhuis krijgt jaarlijks miljoenen dollars steun uit het Westen. 250 van de 450 ziekenhuisbedden in Panzi zijn voorbehouden voor slachtoffers van seksueel geweld.

Ook in Heal Africa, dat ander gereputeerd ziekenhuis in de Kivu’s, worden behoorlijk wat fondsen voorbehouden voor verkrachtingsslachtoffers. Net zoals in Panzi kunnen ze vaak rekenen op gratis transport vanuit moeilijk te bereiken gebieden, logies en economische steun om financieel onafhankelijk te worden. Patiënten die niet op een hulpprogramma kunnen terugvallen, betalen 36 euro voor een consultatie en medicijnen, en al gauw 360 euro voor een operatie. Tenminste als ze op eigen kracht vanuit de jungle naar de provinciehoofdsteden Goma of Bukavu geraken, in de praktijk voor velen een onmogelijke opdracht. Door de oorlog zijn ziekenhuizen en verzorgingsposten in heel Oost-Congo verwoest, maar volgens de huidige financieringsmodellen lijken vooral verkrachtingsslachtoffers recht te hebben op medische hulp.

Seksueel geweld ontsnapte ook niet aan de aandacht van de Belgische federale regering. Het Panzi-ziekenhuis kreeg in 2012 180.000 euro ontwikkelingssteun. Het is momenteel het enige door België gesteund project in de Kivu’s. Die behoren dan ook niet tot de zes Congolese kernprovincies waarop België zijn ontwikkelingsbudget richt. “Het valt inderdaad buiten onze focuszones en –sectoren. Het is een politieke beslissing”, klinkt het bij het Belgisch ontwikkelingsagentschap BTC, dat de strategieën uitvoert en vertaalt naar concrete projecten. “Het thema heeft recent zeer veel aandacht gekregen.”

“(Minister van Ontwikkelingssamenwerking, red.) Jean-Pascal Labille trekt de komende jaren drie miljoen euro uit om het Panzi-model te exporteren naar andere plaatsen in Congo”, zegt woordvoerster Stephanie Van Houtven. Waar die ziekenhuizen zullen komen of welke bestaande medische posten gesteund worden, is nog niet beslist. ‘Het Panzi-model’ houdt alvast wel in dat medische hulp er voor een beperkte groep burgers gratis beschikbaar zal zijn. In tegenstelling tot seksueel geweld (waarvan medische zorgen slechts één facet zijn), is gezondheidszorg nochtans wel een van de drie kerntaken van de Belgische ontwikkelingssamenwerking in Congo.

Iedereen kindsoldaat

Nu het taboe rond seksueel geweld afneemt dankzij de vele sensibiliseringscampagnes, geven vrouwen zich steeds vaker onterecht op als verkrachtingsslachtoffer. “Omdat ze dringend medische zorgen nodig hebben, maar de ingreep niet kunnen betalen. Of om financiële steun te krijgen”, zegt Masika. “Die valse slachtoffers haal je er zo uit. Als je doorvraagt, vallen ze door de mand.”

Zuster Deodata Bunzigiye, directrice van de Congolese ngo Alpha Ujuvi en in 2011 door UNESCO gelauwerd met de Confusius Prize for Literacy, ziet een duidelijke parallel met het recente verleden. “Enkele jaren geleden keek de hele wereld naar de kindsoldaten. Er werden massaal projecten opgezet om hen te re-integreren in de samenleving. Dat thema verdiende aandacht, maar voor de vele andere kinderen waarvan de ouders geen geld hadden om hen naar school te sturen, deed men niets. Dus moest men van elk behoeftig kind zeggen dat hij bij een rebellenbeweging had gediend. Als één kwetsbare groep in de schijnwerpers komt te staan, mag je de andere niet vergeten”, zegt Bunzigiye.

“Elk jaar stellen wij een programma op dat beantwoordt aan reële behoeften: onderwijs, pacificatie, armoedebestrijding, enzovoort. Donateurs bekijken de lijst en zeggen: “Wij gaan enkel dit en dat steunen.” Als seksueel geweld ertussen staat, pikken ze dat er gegarandeerd uit. Nochtans is investeren in onderwijs minstens zo efficiënt. Een kind dat naar school kan, sluit zich niet aan bij een rebellengroep die vrouwen verkracht. Maar donoren lijken liever op slachtoffers dan op preventie te focussen.”

Ook minister Nabozi heeft genoeg van wat zij stigmatiserende projecten noemt. “Onlangs kreeg ik bezoek van een Belgisch-Franse delegatie die in Bukavu een zoveelste ‘Huis voor de Vrouw’ wilde bouwen om slachtoffers van seksueel geweld op te vangen. Alweer vanuit de veronderstelling dat alle Congolese vrouwen verkrachtingsslachtoffers zijn”, zegt Nabozi. “Ik heb hen gezegd dat ze dat huis op álle vrouwen moeten richten. En dat ze het in het binnenland mogen gaan bouwen. In Bukavu zijn er al faciliteiten zat.”

“80 à 90 procent van de vrouwen in het dorp is verkracht”, zegt een vrouw in Otobora, diep in het oerwoud van Noord-Kivu. Nerveus beschrijft ze aanvallen door verschillende rebellengroepen door de jaren heen. Een hulporganisatie heeft ze nooit gezien. Ook bescherming is er niet. Ze wil zeker weten dat haar naam niet op de radio te horen zal zijn. “Anders komen ze me vermoorden.” Het is een schril contrast met Goma en Bukavu, steden die relatief minder onder de oorlog geleden hebben dan het binnenland, maar waar de honderden hulporganisaties de stadscentra hebben overgenomen.

Masika windt zich daarover op: “Naar het oerwoud? Ze kunnen zelfs geen tien kilometer buiten Goma gaan! Ik begrijp het niet, waarom willen ze allemaal in de stad blijven? Omdat ze zich daar kunnen vermaken wellicht.” Masika weet dat er uitzonderingen zijn, maar het gros van de internationale organisaties kiest voor het comfort van de provinciehoofdsteden. Volgens Masika zou het efficiënter zijn als fondsen rechtstreeks naar betrouwbare lokale ngo’s zouden vloeien. “Wij hebben een netwerk in de lokale gemeenschappen dat een internationale organisatie nooit kan opbouwen.”

Minister Nabozi gaat nog een stap verder: “Zoveel miljoenen, maar ik zie de impact niet. Als alle westerse organisaties nu verdwijnen, is er maar één repercussie: De vele mensen die voor hen werken zouden hun job verliezen. We zijn lang naïef geweest, maar we vragen ons stilaan af wiens belang ze hier eigenlijk komen verdedigen. Ngo’s die op lange termijn willen werken krijgen geen fondsen. Waarom wil het Westen enkel klachten behandelen als ze die ook kunnen voorkomen?”

Hollywood kiest

Het enthousiasme waarmee westerse overheden en organisaties op rampen – tsunami’s, orkanen – en sensationele, gemakkelijk te visualiseren wreedheden – kindsoldaten, seksueel geweld – springen wanneer hulpbudgetten worden verdeeld, zou enig populisme kunnen doen vermoeden. Burgers zien hun belastinggeld en kleine donaties immers graag naar tastbare projecten vloeien, liefst na een wervelende tv- of radioshow. Voor beleidsmakers en fondsenwervers is het makkelijker om daarop in te spelen dan op de complexe, multidimensionale realiteit.

“Nadat George Clooney een speech gaf over stoofjes in Tsjaad, stond het Amerikaans congres erop dat nationale ontwikkelingsbudgetten naar dat project zouden gaan. Want de steun van Clooney deed het goed bij de kiezer”, zegt een ervaren Amerikaanse hulpverleenster in Goma. Die logica doortrekkend staat de DRC er goed voor, want eind februari drong collega-Hollywoodster Ben Affleck er bij de senaat op aan om Congo niet in de steek te laten.

Niet alleen Hollywoodsterren en politici, maar ook de media spelen een bepalende rol. “Als journalisten naar Congo gaan, willen ze altijd met verkrachtingsslachtoffers spreken. Een titel als ‘verkrachtingshoofdstad van de wereld’ wordt gretig overgenomen”, zegt Douma. “Het versterkt een enge analyse van de problematiek. Het genuanceerde verhaal is bijna onmogelijk op een beperkte ruimte te brengen. Dat is best ernstig, niemand in Congo wordt hier beter van.”

Gemakzucht en scoringsdrift lijken internationale actoren blind te maken voor de perverse neveneffecten. Volgens sommige analisten zou de sterke internationale aandacht rebellengroepen zelfs stimuleren om seksueel geweld te gebruiken als oorlogswapen. “Vergelijk het met jihadisten die gijzelaars onthoofden voor de camera”, zegt Sematumba. “Ze weten dat ze zo op het voorplan komen en een sterkere onderhandelingspositie kunnen afdwingen.” Veel rebellen hopen via onderhandelingen in het Congolees regeringsleger te kunnen integreren.

Als semipermanent conflictgebied ontvangt Oost-Congo al bijna twee decennia humanitaire hulp, gericht op acute noden als medische verzorging, honger en ziektes. Desondanks kostte de oorlog al aan zo’n 5,4 miljoen mensen het leven, velen door ziekte en hongersnood.

Aan structurele ontwikkelingshulp wordt veel minder aandacht besteed. “De internationale gemeenschap ziet een probleem pas als het enorme proporties aanneemt. Dan is het gewoonlijk erg moeilijk om nog een oplossing te vinden. We moeten de zaken aanpakken wanneer ze nog beheersbaar zijn”, zegt Masika. “Ook wij hebben lang de fout gemaakt om hulp vooral op slachtoffers van seksueel geweld te richten”, geeft ze toe. “Maar we hebben ingezien dat die focus niets verandert op lange termijn. Alleen krijgen we dat inzicht maar moeilijk verkocht aan de buitenwereld.”

Samen met andere ontwikkelingswerkers vraagt ze een budgetverschuiving van symptoombestrijding naar preventie. “We moeten focussen op de oorzaken van seksueel geweld: De oorlog over natuurlijke hulpbronnen, de straffeloosheid, het gebrekkig functioneren van leger en politie. We hebben vrede en veiligheid nodig, opdat vrouwen weer naar hun akkers kunnen zonder het risico te lopen onderweg verkracht te worden. Opdat ze zich niet als verkrachtingsslachtoffers hoeven voor te doen om voedsel of medische hulp te krijgen.” Vrouwen kunnen volgens Masika hun waarde tonen door in die hervormingen zelf een hoofdrol op te eisen.

Masika ziet recent meer aandacht voor pacificatie en rechtszekerheid. Waar vroeger absolute straffeloosheid heerste, worden nu steeds meer daders van seksueel geweld voor de rechter gebracht. “Het gaat traag, maar justitie is aan het hervormen. Dat hebben we absoluut aan de permanente internationale druk op onze overheid te danken.” Ze benadrukt hoe belangrijk het is om de autoriteit van de staat te herstellen. “Als de overheid het grondgebied controleert, is er geen nood meer om naar de wapens te grijpen en vrouwen te verkrachten.”

Ondanks alle malversaties blijven de Congolese hulpverleners opvallend optimistisch. “In Europa is er Congo-moeheid” weet Masika. “Ze geven miljoenen en zien geen verandering. Maar er wordt ook goed werk verricht. Veel geld kan efficiënter ingezet worden, maar dan moeten ze het niet in de zakken van bepaalde personen steken. Op veel ambassades weten ze goed welke organisaties te mijden zijn.” Congolezen die hun nek uitsteken vragen de internationale gemeenschap niet om meer geld. Wel om zorgvuldiger hun partners te kiezen.

Jan De Deken